‘We kunnen nog net het verkeer regelen, maar daar houd het wel mee op’, zegt de cynische Palestijnse boekverkoper terwijl hij zijn zonnebloempitjes een voor een behendig tussen zijn tanden open breekt. ‘Ik denk dat het voor mensen als ik alleen maar erger zal worden. Stel je voor zeg... een eigen staat. Dan moeten we onze eigen boontjes gaan doppen.’
Er hangt een vreemde sfeer in Ramallah, de belangrijkste Palestijnse stad in de Westbank. De inwoners proberen blij te zijn, maar het lukt ze niet helemaal. Vandaag zal president Mahmoed Abbas een poging zal doen om VN-erkenning te krijgen voor een eigen staat. Gepoetste auto’s beplakt met posters van Arafat en Mahmoed Abbas rijden vrolijk toeterend langs. Jongeren die de Palestijnse vlag vasthouden hangen uit de ramen.
Na twee keer herken ik de auto’s. Er worden rondjes gereden. De 25-jarige Moerat prikt Palestijnse vlaggetjes in zijn pizza’s, maar haalt zijn schouders onverschillig op wanneer ik vraag wat hij van deze dag verwacht. ‘Helemaal niets’, zegt hij. Op zijn arm staat ‘I will never forget’ getatoeëerd. Ter herinnering van zijn broer, die omkwam tijdens de laatste Intifada.
Terwijl we onze gevlagde pizzapunten oppeuzelen komen er demonstranten voorbij. Geen gemaskerde mannen, geen schoten in de lucht en ook geen Israëlische vlaggen die worden verbrand. Nee, er lopen goedgeklede Palestijnse jongeren met nette borden van allemaal precies dezelfde grootte, waarop de vlaggen geplakt zijn van de landen die de Palestijnse staat erkennen. Ze lijken op de pizzavlaggetjes, maar dan groter.
Tussen de vlaggen plakkaten waarop in perfect Engels staat geschreven: ‘Don’t hold nature hostage. No to olive tree destruction.’ Al met al komt het geheel wat gekunsteld over, net als de toeterende auto’s. De stoet, een man of 30, rukt op naar het centrale plein waar een gigantische grote nagebouwde blauwe VN stoel staat met de tekst: ‘Palestinians right: a full membership in the United Nations’. De – knappe - dienstdoende politieagent heeft meer oog voor mijn reisgenootje, dan voor de veiligheid van de stoel of de demonstranten. ‘Ja, ik ben een toeriste uit Nederland’, hoor ik haar zeggen. Israëli’s als Noa mogen Ramallah officieel niet binnen. Dit is haar eerste tripje sinds jaren naar de Westbank. Er worden telefoonnummers uitgewisseld.
Bij het vallen van de avond komt de stemming er wat meer in. Drommen inwoners verzamelen zich naar het centrale plein, waar een groot scherm is opgezet. Na even priegelen hebben we dan ook echt beeld vanuit New York. Bij het zien van Abbas, daar tegen die groene marmeren muur begint men te juichen. Tijdens de speech is het stil en wordt er aandachtig geluisterd en soms enthousiast geklapt. Ik kijk om mij heen en vraag me af of men echt gelooft dat deze speech een keerpunt zal betekenen, een stap dichterbij naar een beter leven, een eigen staat.
Op de terugweg naar Tel Aviv krijgt Noa de ene na de andere liefdesbetuigingen van haar Palestijnse politieagent. Ze besluit hem de waarheid te vertellen. ‘Beste Abed, ik ben geen toeriste uit Nederland. Ik ben Joods en woon in Tel Aviv’. Nadat er op ‘verstuurd’ gedrukt is houden we allemaal onze adem in. De tijd lijkt opeens stukken langzamer te gaan. Maar dan piept de telefoon weer. ‘Maar dat maakt me toch helemaal niet uit, je weet toch dat ik je leuk vindt. Wanneer spreken we af?’
Misschien nog wel het meest hoopvolle lichtpuntje van de dag.
Vragen? Stel ze!
Heb je nog vragen of wil je reageren? Stuur ons dan hier een berichtje in onze chat. Elke donderdag vertellen we in de Doe mee-nieuwsbrief wat we met alle reacties doen. Wil je die in je mail? Meld je dan hier aan.