Het is de eerste keer dat ik lig in drie dagen. Op een matje op de grond weliswaar, maar ik lig. Ik probeer een paar uur te slapen, maar de grond schudt me drie keer zachtjes wakker. Het is ijzig koud in de kamer, zonder stroom, maar wat ben ik Hozumi Kuniko dankbaar. Ze heeft geen stromend water, geen verwarming, maar ze staat erop ons onderdak te verlenen. Ze heeft nauwelijks proviand, maar ze houdt vol dat we met haar eten. Ze wil en zal ons helpen, hoewel zij eigenlijk degene is die hulp nodig heeft.

Via onze tolk kwamen we bij de 74-jarige Hozumi terecht. We hadden 22 uur gereden voor we haar vonden, in het rampgebied. Normaal duurt de rit van Tokyo naar haar huis een uurtje of vier. Maar door alle wegversperringen, omleidingen, evacuatieroutes en schade, deden we er dus vijf keer zo lang over. Nu we eindelijk in het rampgebied zijn, valt ons vooral op hoeveel gebouwen zijn blijven staan. Japanse degelijkheid. Van de aardbeving zie je nauwelijks schade. Maar ga even een heuvel voorbij en ineens sta je midden in de verwoesting. De tsunami heeft een paar kilometer van de kust weggevreten, maar bij een willekeurige heuvel of viaduct hield de honger ineens op. Aan de ene kant leef je, aan de andere kant wachtte een zekere dood.

Hozumi’s woning stond aan de goede kant. Haar familie heeft geluk gehad. Broers en kinderen hebben het allemaal gered. Maar over haar vriend aan de andere kant hoort ze alleen maar horrorverhalen. Die zou zijn oma, zijn vrouw en zijn kind hebben verloren. Er is nauwelijks communicatie, de telefoons werken niet, de geruchten gaan van mond tot mond. Wat is waar? Wat is bangmakerij? Niemand lijkt nog het overzicht te hebben.

Ze blijven zo ingetogen, de Japanners. Zo berustend. Hozumi’s boer zit al drie dagen vast in de tempel die hij beheert. Omringd door water, de hele wijk is overstroomd. Rustig zit hij zijn dagen uit en dweilt hij de vloer. Een met het lot. Aan een ramp van deze omvang kun je als nietig mens toch weinig doen, hoor je overal.

De naschokken en de tsunami-waarschuwingen zorgen steeds voor verhoogde stress. Maar gek genoeg maken mijn cameraman en ik ons daar de minste zorgen over. Onze batterijen zijn leeg, onze benzinetank begint op te raken. De Japanners vinden hun weg om in deze chaos te blijven functioneren, maar hoe doen wij dat? Zonder elektriciteit, zonder auto, komen we straks helemaal vast te zitten. We moeten het gebied uit. Hozumi blijft achter, wij nemen de eerste de beste weg naar het westen. Op zoek naar het eerste benzinestation.

Een uur gaat voorbij en nog een. Ook op 200 kilometer van het rampgebied is er geen elektriciteit en nergens vinden we benzine. Ineens vinden we een brandweerstation, waar een generator draait. We kunnen onze batterijen een uurtje opladen, tot de brandweer uit moet rukken, het station op slot gaat en wij weer buiten staan. Daarna vinden we een supermarkt, die ook een generator heeft staan. Boven het magazijn krijgen we een plekje. Hier kunnen we eindelijk aan de montage beginnen. Ik schaam me een beetje voor de stress en zorgen die ik voel om mijn deadline. Had ik niet een paar uur geleden nog gezien wat echte zorgen zijn?

Het benzineprobleem in heel het noorden van Honshu (het eiland waar het rampgebied ligt) wordt wel steeds nijpender. De voorraad stokt en steeds meer tankstations worden leeggetrokken. Het lijkt alsof we een lijn van lege pompen achterna rijden, die steeds blijft opschuiven. Geen benzine meer, staat er overal op de borden. We rijden verder naar het westen en hopen nu maar op dom geluk.

Eén met het lot

Vragen? Stel ze!

Heb je nog vragen of wil je reageren? Stuur ons dan hier een berichtje in onze chat. Elke donderdag vertellen we in de Doe mee-nieuwsbrief wat we met alle reacties doen. Wil je die in je mail? Meld je dan hier aan.