Afgelopen weekend bracht NRC een merkwaardig artikel onder de kop “Sporters die wij allen kunnen zijn (denken we).” Vooral de toevoeging tussen haakjes is hier belangrijk.

Wij, het trotse volk achter de dijken, dachten ineens een kwartet topgoden in huis te hebben en we dachten in die doodnormale mensen (vinden we) ook nog spiegelbeelden van onszelf te zien.

Dat is een misverstand.

Hoe goed wij Steven Kruijswijk, Dafne Schippers, Max Verstappen, Tom Dumoulin en wellicht ook heel even Kiki Bertens willen zien; de uitslagen van deze groep topsporters vertoonde ineens even hiaten zodat “we” ineens ook weer even passen op de plaats moesten maken als het om georganiseerde jubel ging, om busreizen naar Turijn, om de vraagstelling waar men de toekomstige Giro-winnaar mocht gaan huldigen (bij hem op het dorp of het zich altijd wat “sport” betreft, groter wanende Den Bosch), of we nog goedkope slaapplaatsen in Monaco konden vinden (het idee al) en of Roland Garros ook een mooi alternatief zou zijn om onze Oranje gekleurde chauvinistische gevoelens kwijt te kunnen raken.

Soms vraag ik me af waar dat min of meer overkokende chauvinisme toch vandaan komt.

Omdat we met schaatsen alles winnen, roept daar iemand. 

Alles is overigens een relatief begrip. Tel in de geschiedenis van de georganiseerde sport de wereldtitels voor Nederlanders en die van de buitenlanden en wie wint er dan bij de WK schaatsen voor mannen? Uhhh, Nederland 36 en 70 bij de gezamenlijke buitenlanden. Oei.

De vrouwen dan?

Buitenlanden samen 64 en Nederland 13. O, sorry.

De laatste weken giert door het sociale leven in ons land een soort heilige wens: dat Max en Dafne en ook Steven de besten van de wereld zijn. Dat willen we graag, daar hopen we op, daar zetten we voor de komende maanden hoog op in.

Toen de Giro in Apeldoorn van start ging knapten “we” bijna uit elkaar toen bleek dat Dumoulin onze roze prins was en hele volksstammen naar de stoepranden van het parkoers trok.

Toen de bips van Tom ging plooien en hij geblesseerd moest uitvallen, had niemand nog de naam van Steven Kruijswijk in de mond genomen; sterker nog, als hij toen solo door de Kalverstraat of over de Lijnbaan had gelopen, was dat hoogstwaarschijnlijk geheel onopgemerkt gebleven.

De “ster” van de Brabantse coureur steeg heel snel, in een paar dagen en toen ook serieuze kranten mensen naar Italië afschoten om daar toch eens naar dat merkwaardige fenomeen Giro d’Italia en die stille klimmer van de Lotto-ploeg te gaan kijken, deden we, waar we over het algemeen wel goed in zijn: we metselden snel een hype in elkaar.

Zelfs ons blauwe oog ging zomaar doordeweeks wielrennen uitzenden; er zat een wonder aan te komen en we werden hyper enthousiast.

Zoals we eerder deden met andere wielrenners, handbalsters, volleyballers of wie dan ook die het hoofd boven het internationale maaiveld wilden en konden uitsteken.

Ik heb me weleens de vraag gesteld waarom zoiets ging zoals het ging.

Eerst lopen we weg met Dumoulin, maar als “de derde bal” deze soms bijna mystieke wielrenner velt en hij geruisloos uit ons leven verdwijnt, pakken we moeiteloos over op Kruijswijk. Chauvinisme is niet persoonsgebonden. “We” hebben, zo nu en dan, behoefte aan knuffeldieren in onze sport. Als ons bestaan te grijs, te voorspelbaar en te gewoon dreigt te worden, is een Max Verstappen zeer welkom.

Als hij, twee weken na zijn opzienbarende optreden in Barcelona de straten van Monaco onveilig maakt, halen we de schouders op: brokkenpiloot. Straks in Canada mag hij het weer proberen. 

Direct kijken we naar Eugene in de USA. Een week na een vorstelijk gelopen 200 meter in Hengelo (in the rain) loopt onze sportkoningin Schippers weer. Dat sportmensen moeite hebben met snelle verplaatsingen over de wereldbol, nemen we nauwelijks voor kennisgeving aan. Als Schippers in de States verliest, knarsetanden we; verdorie, zij is toch de beste van de wereld.

Dat vinden wij immers toch allemaal en dan moet ze ook maar winnen.

Wat? Tijdsverschil Nederland-Westcoast USA is negen uur?

Wat maakt dat nou uit!

Op een of andere manier gaan wij “vreemd” en bijna onvolwassen om met onze coryfeeën. Of we schalen hen te hoog in, of we weten te weinig van de moeilijkheidsgraad die in topsportuitoefening verpakt zit.

Het eerdergenoemde stuk in NRC noemt hen “Welbespraakt, zelfbewust en levend zonder kapsones”. Dat is gedeeltelijk onzin.

Ze zijn kinderen van de Nederlandse sport en zo soms staat een van hen op en weet iets moois te doen.

Dat gebeurt niet op afroep van het grote publiek, dat komt omdat zij, Dafne, Max, Tom, Kiki en Steven individuen zijn die bovengemiddelde aanleg hebben in een bepaalde sport en ineens boven komen drijven. Door eigen inzet, doordat ze mazzel hebben, omdat ze het juiste karakter hebben en wat gebeurt er dan als Steven de sneeuw in rijdt, als Schippers de last van die zo verguisde jetlag voelt, als Max, driemaal in een weekend een stuurfout maakt, als Tom een blessure heeft?

Ja, we blikken snel naar Parijs. Kiki, help ons, maak ons trots en blij. Kiki Bertens redt de meubelen voor deze dagen en dan sluiten we ons aan bij een volgende hype die snel komt, die onschuldig en naïef is en die ons heerlijk bezighoudt.

We zoeken onze eigen identiteit in zeges van sportende vaderlanders.

Wij kunnen heus wel wat, maar topsport zit toch ietwat anders in elkaar dan de polonaise lopen in een Oranje truitje en liedjes van Andre Hazes lopen brullen.

Een hoge gunfactor alleen is niet voldoende.

Voor echte topsport komt iets meer kijken.

En ja, de zomer moet nog beginnen en in onze Oranje wolk van een droom zien wij al een grachtenrondvaart en een luid “We are the champions”.

Ik zeg niet dat die er niet zal komen, maar zeker niet op bestelling van een smachtend volk.

Het moet van die sportmensen komen en zij beoefenen nou juist een beroep dat “wij” dus nauwelijks begrijpen en we hebben zelfs de grootste moeite ons in hun positie te verplaatsen.

Groots en beroemd winnen op een internationaal podium vraagt meer dan drie weken reuring op de sportpagina’s. Ervaring, stuurkunst, volwassenheid, diepgang, echt professionele begeleiding, wedstrijdselectie, evenwicht en zeker niet de roep van een succeshongerig klein volk van opgewonden Bataven, staat aan de basis van succes.

Aan dat Oranje gedoe heeft de internationale sportwereld geen boodschap.

NOC-man Maurits Hendriks wordt aangehaald in het NRC-artikel:” We zijn een ambitieus sportland geworden”. Vele voorgangers van hem, vele mensen van sportbonden en organisaties hebben dat de afgelopen zestig jaar lang al eerder geroepen, jaar na jaar. 

We mogen hartstikke blij zijn dat die jonge sporters van nu zich, bijna bij toeval, samen komen mengen met de top van de wereld. Gebracht door hun ouders, opgegroeid bij een clubje, doorgebroken in de kantlijn en nu ineens bijna rijp voor de echte, grote topsport, een van de moeilijkste beroepen ter wereld.

Vragen? Stel ze!

Heb je nog vragen of wil je reageren? Stuur ons dan hier een berichtje in onze chat. Elke donderdag vertellen we in de Doe mee-nieuwsbrief wat we met alle reacties doen. Wil je die in je mail? Meld je dan hier aan.