Er zijn wel bekende nummers twee in de wereld, mannen of vrouwen (maar meer mannen dat ik weet) die een zekere bekendheid gingen genieten door juist tweede te worden in een sportwedstrijd.

In het wielrennen kennen we PouPou, de Franse held Raymond Poulidor die een eeuwige tweede werd, nooit een dag de gele trui in de Tour droeg, maar in diezelfde Tour onmetelijk populair werd en bleef. Tot op hoge leeftijd stapte hij in de coulissen van La Grande Boucle rond in een (jawel) geel polootje van sponsor Crédit Lyonnais. Het had iets apathisch, maar ala, het was PouPou en dus mocht het.

Ook wielrenner Adrie van der Poel kreeg de naam van niet eeuwige eeuwige, maar wel behoorlijk eeuwig tweede te zijn. Vooral in de cross, in de winter. Kleine wereld wellicht, maar Poeleke was en is nog steeds schoonzoon van Poulidor. Petit monde…

In België noemde men onze Joop Zoetemelk een eeuwige tweede. Zoetemelk zei zich daar nooit veel van aan te trekken, maar de karrevrachten aan spottende opmerkingen, zeker in de vakpers, moeten hem toch ook goed geraakt hebben. Zijn bijnaam werd ook “wieltjesplakker” en het in die jaren veel voorkomende Vlaamse minderwaardigheidsgevoel tegenover de “superieure, gezwollen, arrogante Hollanders” kon het best gepareerd worden door Zoetemelk er flink van langs te geven.

Hetgeen ook gebeurde. Bijna op meedogenloze wijze.

In de wielerwereld kennen we dan ook nog de bijna infame tweede plaatsen die de Duitse renner Jan Ullrich moest accepteren in zijn confrontaties met Lance Armstrong. Ullrich vond dat het plakplaatje van “verliezer” geen opgeld deed. De rest van de wereld twijfelde daar toch aan.

In twee weekenden van het heden heeft ook de Nederlandse sport weer moeten ervaren hoe het is tweede te worden. Was het toeval dat het bij twee vrouwenteams gebeurde? In de in Nederland toch niet echt grote en populaire hand- en volleybalsport, werden de nationale vrouwenteams op zeer knappe wijze tweede. De handbalsters tijdens de wereldkampioenschapsfinale tegen Noorwegen en de volleybalsters verloren de finale van een belangrijk pré-Olympisch Toernooi overtuigend en afgetekend van Rusland.

Ten eerste: het was ongekend knap dat beide ploegen in de positie kwamen “tweede” te kunnen worden, met andere woorden dat ze finalist van een groot toernooi werden. Daar werd in eigen land eigenlijk te makkelijk aan voorbijgegaan.

Het vraagt zoveel inzet en toewijding om in de moderne topsportwereld zo hoog uit te komen, dat stil applaus met terugwerkende kracht op de betrokkenen mag neerdalen.

Respect is een woord dat me zomaar te binnen schiet. Respect ver boven de lichte hoon die je ook wel (licht) hoorde. Woorden van “wéér tweede”, met nadruk op het eerste woord, een teken van eigen frustratie waarschijnlijk.

Wat in dezen niet vergeten moet worden is de lange weg die de twee selecties ondernomen hadden. Ze kwamen van ver, werkten hard en in de kantlijn van de publiciteit en verdienden geheel op eigen kracht hun topposities.

Dat Noorwegen een veel en veel beter handballand is dan Nederland, mag toch als algemeen bekend worden verondersteld.

Dat Rusland toch een beter volleyballand is dan Nederland, weet toch iedere insider.

Dus?

Tweede worden is zuur, mede omdat er een Olympische kwalificatie aan de eerste plaats vast zat en die kwalificatie leek haast belangrijker dan de winst of het verlies van de finales.

Ook onze wereldberoemde voetballers weten wat het is tweede te worden. München 1974, Buenos Aires 1978 en Johannesburg 2010 werden giftige schroeivlekken in onze nationale ziel: steeds tweede, steeds misschien wel beter, steeds met nipt verlies. Het maakte de derde plaats van de Van Gaal-eenheid van 2014 tot een zeer dragelijke prestatie; de slotwedstrijd werd immers gewonnen, dus de laatste herinnering bleef staan. Derde leverde heel wat meer plezier op dan tweede. Ra, ra, ra hoe kan dat? Juist, die slotwedstrijd…

Tweede worden is, inderdaad, niet leuk en komt altijd zuur over. Mensen die zilver winnen komen met pijn in hun mieter die medaille in ontvangst nemen, kijken altijd sip, hebben rode ogen en geven een niets begrijpende official een slap handje, terwijl ze denken “val dood, man”.

Iedere sporter weet dat je beter de kwart of halve finale kan verliezen dan de echte finale. Vraag maar aan Henk Grol de judo-man. Overigens kan hij helemaal niet tegen verlies…

Er is wel eens geopperd dat onze sportmensen die van goud dromen, vergeten zijn eerst maar eens te wennen aan brons en zilver.

Terpentijnzeikers die iets wezenlijks over sport wensen te zeggen, doen dat wel eens met de zin “Nederland is een typisch land voor tweede plaatsen”. Hoe ze dat axioma willen stutten is me een raadsel. Zit het in onze natuur? Nemen we al genoegen met tweede te worden? Zoiets heb ik ook wel eens van een “kenner” moeten aanhoren…

Je gaat dan pas finales winnen, als je weet hoe je ze spelen, rijden, lopen, springen of beleven moet. Dat betekent dat je vele jaren in de top dient te verblijven en juist dat is niet van toepassing op de Nederlandse topsport.

Wij zijn een volk van ad-hoc toppers. Het gaat bij ons in golven. Waarschijnlijk omdat we naast de zee leven en de cadans van golven als prettig en bekend ervaren. Een Amerikaanse (sportjournalistieke) vriend van me zegt wel eens: "Jullie zijn zo gemiddeld in alles dat een finaleplaats al een hele winst voor het Nederlandse publiek is.”

Dat laatste zou best eens kunnen.

Vragen? Stel ze!

Heb je nog vragen of wil je reageren? Stuur ons dan hier een berichtje in onze chat. Elke donderdag vertellen we in de Doe mee-nieuwsbrief wat we met alle reacties doen. Wil je die in je mail? Meld je dan hier aan.