'Hee, wat kom jij doen? Dat mag niet!’ Er staat een klein jongetje boos in mijn zij te prikken. ‘Hou eens op, foto’s maken is verboden!’

Ik sta op het Tahrir-plein, dat officieel al sinds vrijdagochtend voor al het verkeer gesloten is. Voor alle toegangswegen staan gepantserde legervoertuigen achter een dikke rij prikkeldraad met hekwerk. Ik tel zeker een dozijn trucks vol met agenten van de oproerpolitie. De metro-ingangen op het plein zijn afgezet met prikkeldraad.

Maar bij het militaire checkpoint waar ik op zondagmiddag langs kom hebben de twee soldaten het drukker met hun broodjes falafel dan met het tegenhouden van passanten. Ik mag doorlopen zonder zelfs maar de inhoud van mijn tas of mijn paspoort te hoeven laten zien. Ik ben niet de enige op het plein. Er hangen tientallen jongeren rond en uiteraard zijn de revolutionairen die nog steeds een zitstaking op het plein houden er ook nog.

Ik zie in een oogopslag dat het boze jongetje dat me heeft aangesproken een straatkind is: vieze zwarte voeten in afgetrapte plastic slippers, mottige kleren met allerlei onduidelijke vlekken erop en een bos krulhaar vol klitten en stof. Ik schat hem een jaar of acht.

Ik vraag hem wie hier bepaalt dat ik geen foto’s mag maken, waarop hij in de richting van een pantserwagen gebaart. Ik zwaai naar de soldaat die er bovenop staat. Die wuift vrolijk terug. ‘Volgens mij heeft hij er geen problemen mee dat ik foto’s maak, hoor’, zeg ik tegen het jongetje. ‘Ik wil niet op de foto’, moppert hij nu. ‘Alleen voor tien dollar.’

Er is inmiddels een wat oudere jongen bij komen staan, die het kleine jochie een tik op zijn hoofd geeft. ‘Niet zo vervelend doen’, zegt hij. De jongens blijken allebei Mohammed te heten. Ze ‘wonen’ op het Tahrir-plein, net als een paar dozijn andere straatkinderen. De twee slapen ‘s nachts in een steegje tussen twee apartementencomplexen die aan het plein grenzen.

Ze nemen me mee naar hun vriend, Ahmed, die op een stoffen bank midden op het plein ligt. ‘Ik heb een paar dagen vakantie’ zegt hij. ‘Er is hier zonder mensen toch niks te doen.’ Wat hij bedoelt is dat er niks te verkopen of te stelen valt. Ik vraag hoe het kan dat zij als enige op het plein mogen blijven. ‘De soldaten wilden ons er eerst ook af jagen, maar toen zei ik: ik ga pas weg als jullie me doodschieten’, vertelt grote Mohammed stoer. ‘En toen lieten ze ons met rust.’

In de vriendengroep zit nog een derde Mohammed, maar die wordt om verwarring te voorkomen bij zijn achternaam genoemd: Rafaat. ‘Ze kunnen ons ook moeilijk naar huis sturen’ grapt hij.

Het leven op straat in Cairo is keihard. Er gebeuren dagelijks de verschrikkelijkste dingen met deze kinderen: ze worden gedrogeerd, verkracht, in elkaar geslagen en God weet wat meer. Het is een publiek geheim dat de politie hieraan meedoet.

Ik vraag of ze het niet eng vinden dat ze nu dag en nacht door de politie omsingeld zijn. Maar het viertal is juist erg te spreken over de tijdelijke afsluiting van het plein. Dankzij de aanwezigheid van het leger betekent een gesloten Tahrir-plein voor hen relatieve rust.

‘Het leger zorgt ervoor dat iedereen bij ons uit de buurt blijft’, legt Ahmed uit. Van sommige soldaten krijgen de jongens blikjes fris, water en overgebleven restjes eten. Kleine Mohammed heeft van een officier een zakje chips gekregen. ‘Dat was zelfs nog dicht’, glundert hij.

Maar van een politieagent zou hij dat niet aangenomen hebben. ‘Dat zijn allemaal honden’, vindt hij. Rafaat is het roerend met hem eens. ‘Al geeft een agent me een miljoen dollar, dan nog zou ik dat niet aannemen. Dat is een truc om me erin te luizen.’ Politiek interesseert de jongens niks. ‘Iedereen is kut’, stelt Rafaat. ‘Mubarak, de Moslimbroederschap, Morsi, Sisi, niemand heeft ooit iets voor mij gedaan.’

‘Het is fijn dat we nu hier veilig zijn, maar ik wil op zich ook wel weer wat meer leven op het plein’, klaagt Grote Mohammed als hij een stukje met me meeloopt op weg naar huis. ‘Nu is het hier uitgestorven, dat is ook saai.’

Hij krijgt zijn zin: op woensdagochtend gaat het Tahrir-plein weer open voor verkeer. Alleen de metro blijft dicht. Kleine Mohammed baalt als een stekker wanneer ik de jongens die middag weer opzoek. ‘Nu moet ik weer met een oog open slapen’, stelt hij dramatisch.

‘Doe niet zo gek, man’, geeft Rafaat hem een duw. ‘Overdag slaap je toch niet? En ‘s avonds is het plein met de avondklok gewoon weer dicht. Ik hoop dat ze dat de volle dertig dagen, zolang de noodtoestand duurt, volhouden’, verzucht hij. ‘Lekker rustig.’

Ester Meerman schrijft de komende week een aantal blogs over de situatie in Caïro, waar ze ruim twee jaar woont en werkt als fotograaf/journaliste. Ze studeerde Journalistiek aan de Fontys Hogeschool in Tilburg en Communicatiewetenschap en Arabisch aan de Universiteit van Amsterdam. Meerman werkte onder andere voor de NOS, KRO, NRC Handelsblad, Algemeen Dagblad en de TROS. Kijk hier voor haar website.

Vragen? Stel ze!

Heb je nog vragen of wil je reageren? Stuur ons dan hier een berichtje in onze chat. Elke donderdag vertellen we in de Doe mee-nieuwsbrief wat we met alle reacties doen. Wil je die in je mail? Meld je dan hier aan.